Bevoegdheden leraren: grote stelselherziening onnodig, verbeteringen mogelijk

geplaatst in: Geen categorie | 0

Dat is de belangrijkste uitkomst uit het onderzoek werd gedaan door AOb, CNV Onderwijs en FvOv. Deze landelijke enquête werd uitgevoerd door de gezamenlijke onderwijsbonden onder ruim 14.000 leraren. Leraren hechten veel waarde aan de huidige situatie van een brede onderwijsbevoegdheid. Voor een grote herziening van het bevoegdhedenstelsel is dan ook geen draagvlak. Wel constateren leraren duidelijke knelpunten in het stelsel bij drie specifieke groepen: groep 1 en 2 in het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en het praktijkgerichte onderwijs in het vmbo en mbo.

Brede bevoegdheden of differentiatie
In alle sectoren moet volgens de leraren het huidige stelsel van brede basis en inzetbaarheid het uitgangspunt zijn. Leraren vinden smallere inzetbaarheid ongewenst en differentiatie in bevoegdheden niet aantrekkelijk. AOb bestuurder Henrik de Moel: “Uit deze enquête blijkt heel duidelijk dat leerkrachten moedeloos worden van de gedachte om over bevoegdheden te moeten gaan praten. Natuurlijk kan altijd alles beter, maar deze discussie op dit moment is het laatste wat de overheid nu moet doen .” Voorzitter CNV Onderwijs Jan de Vries: “Leraren vinden het in deze tijd van lerarentekort niet nodig veel te sleutelen aan hun bevoegdheden. Meer geld, meer tijd, verlaging van de werkdruk en kleinere klassen zijn veel efficiëntere middelen in de strijd tegen lerarentekort en hoge werkdruk. Dat neemt niet weg dat leraren erkennen dat lesgeven aan kleuters een andere tak van sport is dan aan groep 7. En dat het werken in het speciaal onderwijs andere vaardigheden en dus een specifiek opleidingsaanbod vraagt. Daar moet binnen het stelsel een oplossing voor komen.”

Welke leraar voor welke doelgroep?
Leraren vinden dat in alle groepen van het primair, speciaal en praktijkonderwijs een groepsleraar voor de klas zou moeten staan. Een uitzondering wordt daarbij gemaakt voor de vakleerkrachten in de kunstvakken en bewegingsonderwijs, zij zijn in hoge mate gewenst in deze sectoren. De groepsleraar is ook gewenst in de onderbouw van het vmbo basis en kader en in de entreeopleidingen van het mbo, maar dan naast de vakleraar. In vrijwel het gehele vo en het overige deel van het mbo wordt de vakleraar als belangrijkste leraar aangemerkt.

Jilles Veenstra, voorzitter FvOv/NVOP: “Het stelsel kan flexibeler worden door in de opleiding veel meer maatwerk te bieden. Vakleraren in het vo die een tweede bevoegdheid willen halen moeten nu vrijwel de gehele tweede opleiding volgen. Dat kan op basis van een op maat gesneden opleidingstraject veel sneller.”

Passend onderwijs
Leraren in het po met een pabo-achtergrond voelen zich in het algemeen onvoldoende voorbereid op het geven van passend onderwijs. Dat geldt niet voor hen die een academische pabo volgden. In het vo zijn het juist de pabo docenten die zich goed toegerust voelen voor het geven van passend onderwijs, in tegenstelling tot de collega’s die een andere opleiding volgden. In het mbo voelen alle docenten zich voldoende hiervoor opgeleid.

Bevoegdhedenstelsel
Het bevoegdhedenstelsel bepaalt aan welke groepen leerlingen een leraar les mag geven na de opleiding. In 2018 heeft de Onderwijsraad de minister geadviseerd om de bevoegdheden en het opleiden van leraren in het po, vo en mbo ingrijpend te wijzigen. De commissie Onderwijsbevoegdheden (commissie Zevenbergen) zal in opdracht van het kabinet advies uitbrengen over aanpassing van het bevoegdhedenstelsel. Voor de bonden geldt nu duidelijk, zoek de verbeteringen binnen het huidige stelsel.